Verslag van een inspirerende dag in de Dominicuskerk, door Carla van der Heijden
Het is zaterdag 18 april, de grote dag van TAAL DIE BEWEEGT. De zon schijnt door de ramen en zet de met gouden vlaggetjes en bloemen versierde Dominicuskerk in een schitterend licht. Als om half 10 de deur open gaat stromen de mensen naar binnen. Dominicusgangers, maar ook veel anderen. Mensen die vroeger wel eens kwamen of nooit eerder in dit prachtige gebouw zijn geweest. Mensen uit Amsterdam en omgeving en mensen die een verre reis hebben gemaakt, uit Limburg, Groningen, zelfs uit Vlaanderen. Iedereen is blij en opgewekt.
Om 10 uur opent Juut Meijer de dag, terwijl er nog altijd mensen binnenkomen en haastig een kop koffie nemen. Ze heet iedereen welkom, sprekers, schrijvers van het boek, Dominicusgangers en andere belangstellenden. Iedereen die gekomen is om mee te denken over taal en liturgie in deze tijd. Ze haalt Guido Gezelle aan: ‘De blomme spreekt een tale’. En Professor Schillebeeckx heeft ooit gezegd dat religieuze taal nooit het laatste woord heeft, geen isgelijktekens kent, maar wel degelijk reageert op wat zich werkelijk openbaart en aan ons voordoet.
Voor ons zoeken naar wie we zijn en hoe te leven, naar plaats en ruimte voor levensoriëntatie, vreugde of verdriet, hebben we taal nodig, ook geloofstaal. Maar is zulke taal nog te vinden, nu we zo veranderd zijn?, vraagt Juut zich af.
‘Taal die beweegt’ is de titel voor deze dag. In de viervoudige betekenis van het woord dat zichzelf durft vernieuwen, dat zich opent voor wat zich aandient, het hart beweegt en ons in beweging brengt naar elkaar en onze wereld.
Deze dag is er, om de vragen die velen hebben over hoe we van die oude thema’s van uittocht en bevrijding iets kunnen behouden. En van die Ene met vele namen, die uiteindelijk niet door onze taal tot bestaan komt, maar omgekeerd: die er allang is en in wiens woord, stilte en beweging wíj bestaan.
Dagvoorzitter Arjan Broers gaat verder. Hij vertelt ver weg te wonen en daardoor niet zo vaak in de Dominicus te kunnen zijn. Op zondag tegen 11 uur is denkt hij wel eens: ‘Ze gaan daar nu beginnen’. Hij vraagt om een moment van stilte en zegt: ‘Als je vandaag de draad kwijtraakt, zal deze stilte bij je zijn.’
Ad de Keyzer
Ad de Keyzer krijgt als eerste van de vier sprekers het woord. Hij stelt dat liturgie de ontmoeting is tussen de samengekomen gemeente en het levensgeheim, dat wat wij naar menselijke gewoonte God noemen. Hij houdt een pleidooi voor een wijze van taalgebruik die gevoel heeft voor het contemplatieve, voor dat wat onzegbaar en ondenkbaar is, maar wel te ervaren. In de liturgie gebeurt het ‘huis dat een levend lichaam wordt’, en wordt de plaats waar de eeuwige en wij elkaar ontmoeten als een tweestemmig lied.
De contemplatieve taal van de liturgie is gekoesterd in meer dan 2500 jaar en hij haalt het verhaal van de profeet Elia aan. Elia stond recht voor God, in het licht van Gods gelaat, maar toch heeft hij God nooit gezien. Hij beseft wel door God gezien te zijn. Gezien en gehoord heeft God de ellende van het volk in Egypte, lezen we in Exodus.
De liturgische taal is doortrokken van mystiek en zo wordt Gods gunnende liefde uitgedrukt. Vooral de psalmen zijn hierin een ijkpunt. Vooraf aan elke psalm staat de mens van vlees en bloed die geraakt wordt in de ziel, door de hardheid van het leven. Maar die ook de vreugde kent van het besef geschapen te zijn, zomaar om niet. Het is deze mens die naast jou en mij staat en die soms even de warmte van de Geest voelt waardoor het leven dragelijk wordt. Deze mens, die er van buiten patent uitziet, maar van binnen donkerte voelt, verlangt er naar om gezien en gehoord te worden.
Ad de Keyzer houdt een pleidooi om de liturgische taal levend houden, ook al is zij weerbarstig. De moeilijk te begrijpen wendingen in liturgische taal moeten we niet te snel weggooien, maar juist een kans geven, want die zouden een geheim in zich kunnen dragen. Vertalingen kunnen we aanpassen, maar wel met respect en schroomvol, zo stelt hij.
Als God de bevrijding is van ons gelaat kan het gebeuren dat wij het gelaat van de ander zien en dat in die ander God ons nabij komt. Het gaat om de bevrijding van het gelaat van de Eeuwige en zo opent zich in de taal een mystieke ruimte waarin wij zien en gezien worden, horen en gehoord worden. We komen bijeen om te breken en te delen, zijn wat niet kan, doen wat ondenkbaar is. En zo licht iets op uit het verborgene zodat wijzelf mogen staan in gezegende licht van de Eeuwige.
Ad de Keyzer doorvlecht zijn verhaal met woorden uit liederen. Voor wie ze kent resoneren die liederen mee. En zo wordt het eerste verhaal van de conferentie ‘taal die beweegt’ zelf een tweestemmig lied.
Marjolijn van Heemstra
Marjolijn van Heemstra vertelt over haar eigen zoektocht en worsteling naar taal en woorden vanuit haar ervaring met poëzie en theater. In de Dominicus is ze nooit geweest. Vroeger ging ze naar de zondagschool, maar daar werden de Bijbelverhalen tot haar teleurstelling van alle geheimen ontdaan en verteld als afkomstig uit een simpel sprookjesboek. Haar grootvader huilde altijd als hij het woord ‘Jezus’ zei. Dat maakte diepe indruk op haar. Ze voelde dat in dat woord een gigantische wereld besloten ligt. Taal geeft de ruimte om die wereld te bewaren. Daar, bij haar grootvader, begon haar liefde voor theater en ze ontdekte het verschil tussen gewoon en ge-engageert spreken. Ze verwijst ook naar de mystieke ruimte, waar Ad de Keyzer het over had.
Ze stelt dat Taal het spreken zelf moet bewegen. Daar is de acteur, de theatermaker, naar op zoek. Een acteur wil de tekst hier en nu tot leven brengen en vraagt zich af wat de woorden nodig hebben om weer gehoord te worden.
Marjolijn wilde een gedicht schrijven over God. Ze vertelt over haar worsteling om de juiste woorden te vinden. Ze zocht een woord dat iets weg had van slang en van spanning en nieuw licht. Vele woorden liet ze door zich heen gaan en wees ze af. Mystieke kracht, spoor, pad, wandelen, lopen… sluipen…. Dat was het: sluipen! God moest een sluiproute zijn.
Poëzie heeft taal nodig die je ruimte laat voor het mysterie. Het gaat niet alleen om de inhoud, maar ook om de vorm. De vorm zingt grote woorden los van het alledaagse. Ze wil op zoek naar de vergeten zolders en kelders van de taal. De woorden ’Taal is het huis van de ziel’ (ontleend aan het gedachtengoed van Wittgenstein) gaan met haar mee.
Marjolijn van Heemstra zegt dat de vragen uit het theater ook een rol spelen in de kerkdienst en ze pleit ervoor om daarmee te experimenteren. De spreker moet ruimte in zichzelf kunnen vinden. Wanneer begint het eigenlijk? Nog voordat het eerste woord geklonken heeft. Alles is dan belangrijk. Het gaat om het moment, om het sprekende lichaam, het luisterende oog, om licht en ruimte.
Tot slot leest zij haar gedicht over God voor.
Het is tijd voor een koffiepauze, en daarna zingt het Dominicuskoor het eerste lied van de dag. ‘Als een feest’. Een speciaal lied voor de jarige Dominicus, op tekst van Juut Meijer en muziek van Thom Jansen, die natuurlijk zelf achter de piano zit. Leenke de Lege dirigeert en Jeannette Cramer is solist.
Ger Groot
Ger Groot begint met het in herinnering roepen van Bernard Huijbers, in vriendschap en ontroering.
Vertalen van oude liturgische teksten was moeilijker dan gedacht. Dat werd duidelijk bij het Dies Irae, uit de uitvaart liturgie. In het Nederlands bleken daar woorden te staan die de nabestaanden onmogelijk konden troosten. Het Dies Irae verdween dus, maar hiermee was wel het probleem blootgelegd. Want welke taal kon je dan wel gebruiken? Het moet een taal zijn die we verstaan en ook dat wat mensen niet zeggen kan uitdrukken.
Liturgie vraagt om geborgenheid en afstand, niet om de beslommeringen van elke dag. ‘De tweede taal’ waarin het meeste niet gezegd wordt, maar er wel is.
Ger Groot zegt zelf een verstokte atheïst te zijn en wil het niet over geloof hebben, maar over de taal in de liturgie. Deze taal opent zich, juist door de vreemdheid, door dat wat mensen niet zeggen. Woorden werken vanuit zichzelf, net als gebaren en rituelen. Het denkaspect wordt overschat als het om godsdienst gaat. Het gaat erom wat er gebeurt, wat het met mensen doet, nog voor de woorden inhoud hebben gekregen. We kunnen ons dus afvragen of het wel nodig is om de inhoud altijd geheel te begrijpen als het om liturgische teksten gaat. De Bijbelverhalen erachter resoneren mee, voor wie ze kent, maar ook zonder dat werken de teksten. We hoeven niet alles te begrijpen, het raadselachtige, het overweldigende mag blijven bestaan. Liturgie baadt in vreemd vocabulaire, dat alleen maar daar op zijn plaats is. Het klinkt er en in dat klinken doorgronden we het niet.
Belangrijk is de rituele herhaling. Daarin doorbreekt de tweede taal de eerste. Pas dan toont zich het mysterie. Dat is ook zo bij het gebaar: er gebeurt pas iets als je het losmaakt uit zijn efficiëntie. Het ritueel werkt omdat het wordt voltrokken, het schept een eigen thuis. Het ritme van keer op keer herkennen schept een sfeer van vertrouwdheid waarin mensen zich welkom mogen voelen. Het ritueel werkt zelf, het spreekt geen waarheid uit. Het gaat door het lichaam van de deelnemers, meer nog dan door de geest, die er achter aan hobbelt. Dan is het woord ademtocht geworden. Het gaat niet om wat er wordt gezegd, maar dat er iets wordt gezegd. De stilte wordt doorbroken met geleende woorden als eigen woorden ontbreken. En dat is met name bij de confrontatie met de dood. Dan werken geleende woorden als ‘Niemand leeft voor zichzelf…’
De troost van het woord en het gebaar zijn werkelijk en verrichtten zo wonderen. Daarna pas kan er sprake zijn van een ethisch appel of maatschappij kritiek, maar die vormen niet het wonder van het ritueel.
Liturgische taal moet zich van vreemdheid bewust zijn en deze koesteren.
In de liturgie transformeert een onverschillig universum zich tot een kosmos waarin je kunt wonen.
Hij besluit met een persoonlijke ervaring: bij een uitvaart zong het koor ‘In paradisum’ in het Latijn en dat was het meest aangrijpende moment van de hele dienst.
Arjan Broers zegt dat er zoveel poëzie zit in dit filosofisch verhaal, en geeft de mensen even de gelegenheid om op adem te komen en wat met elkaar te praten.
Janneke Stegeman
Janneke Stegeman wordt aangekondigd en zij zal het hebben over de rafelranden van de liturgie. Zij begint met het uittrekken van haar schoenen. Ze wil contact hebben met de grond, zo zegt ze. Dat geeft aanleiding tot foto’s die direct op Twitter en later op Facebook verschijnen, samen met foto’s van de vrolijke schoenen van Arjan Broers, die zijn schoenen aanhoudt.
Na een jeugdherinnering over verdwalen, zegt ze een pleidooi te gaan houden voor dwaaltaal en schurende woorden in de liturgie. Ze zegt dol te zijn op mooie woorden, liederen en gebeden, maar soms heeft ze het gevoel dat ze in een kerk, ook in de Dominicus, wordt ingesponnen in precies kloppende poëzie, in een dons-laagje van taal.
Ze is ook de dwaallustige grensganger, ongeduldig en driftig. Volgens haar is liturgie het gestileerde alledaagse, zodat we de rare diepzinnigheid van dat alledaagse op het spoor komen, en de verbinding met het transcendente kunnen leggen. Ze vraagt zich af of de liturgie niet ongevaarlijk is gemaakt. Kunnen we het nukkige, gevaarlijke, schunnige, schurende van het alledaagse ook ter spraken brengen? Dat de theologie het domein is van intellectuelen is erg genoeg, maar liturgie is spelen. Het is ook de ruimte van het ontregelende, verrassende, opstandige, opruiende.
Taal is beweeglijk: het beweegt steeds voor ons uit, ons voorbij. Liturgie is taal die als het ware op de groei gekocht is. Het verleidt ons naar onbekende plekken. We spreken woorden die ons veel groot zijn, maar wie weet leven we en bewegen we ons er een beetje in. ‘Verstaat gij wat gij leest?’ Nee, dat niet, maar het beroert wel wat, dus ik lees door. Taal waarmee ik een veel te grote broek aan trok, maar waar ik evengoed kippenvel van krijg, zegt ze.
Janneke zegt dat taal voor haar nauw verweven is met conflict, verdwalen, en religie. Ze is dol op taal en dat leidde uiteindelijk tot een studie Theologie, die haar naar Jeruzalem bracht. Daar was meer taal dan ooit, en meer liturgische vormen, en meer conflict. Er vooral: alles was zo verdraaide echt. Er stond zoveel op het spel. Ook in liturgisch opzicht was er veel te beleven en het was daar veel natuurlijker om jezelf te zien als religieus mens. Alsof die taal-op-de-groei op dit moment zat te wachten. Liturgie ging opeens over het dagelijks leven. We weten niet half hoe mystiek het zogenaamde alledaagse is. Het is niet doorzichtig of handzaam, maar vol raadsels, dingen die ons beroeren, blij en woedend maken. Ze had in Jeruzalem veel behoefte aan liturgische taal, omdat die balsem voor de gepijnigde ziel is, maar ook omdat de liturgie ruimte biedt voor het schrijnende, voor woede. Liturgie dus niet als vroomheid, maar die het zogenaamde alledaagse bij de lurven grijpt en laat zien hoe buitengewoon het is.
De viering van brood en wijn werd gevierd met Palestijnse christenen en zo een daad van verzet. Dat ritueel van wegvallende grenzen maakte extra duidelijk dat die grenzen buiten niet in de haak waren. In ons delen verzetten wij ons, en dat schuurde en deed pijn, en het gaf moed.
Ze verlangt naar meer daarvan in de liturgie. Liturgie is toevluchtsoord en ruimte van genade, maar het is ook de plek van woede, verontwaardiging. Het is een daad van verzet. De rafelrandjes moeten zichtbaar zijn. Niet alles hoeft af, er mag ook gedwaald en kwijtgelopen. Het liturgische vocabulaire is prachtig en troostrijk, zeker in de Dominicus, en dat is een zegen, maar ze zou nog een woord aan willen toevoegen, dat de verontwaardiging samenbalt: verdomme! Ze besluit haar verhaal met ‘amen.’
De ochtend is ten einde en Arjan Broers vraagt weer om enkele ogenblikken stilte, en te voelen hoe de grond je draagt. Hij refereert aan de monastieke stilte, waar men eet in stilte terwijl er voorgelezen wordt. Dat gaan we niet doen. De lunch zal een moment van ontmoeting zijn terwijl we genieten van met zorg klaargemaakte broodjes.
De middag begint met een lied door Dominicuskoor en aanwezigen: ‘Woord dat ruimte schept, toekomst wijd licht land, waar gerechtigheid als rivieren stroomt, waar de wijnstok bloeit, tegen klippen op, toon mij niet vergeefs wat mijn ziel verlangt, geef dat ik volhard in uw vergezicht.’ Weer en opnieuw klinkt het. Het golft door de ruimte en laat deze trillen. ‘Even is het waar… en dan is het weg…’ Het gaat om het moment, weten we nu.
Vervolgens zet Jos van Hest de mensen aan tot het maken van gedichten. Op een speelse manier bouwt hij het op en de prachtigste gedichten ontstaan. Een bloemlezing zal verschijnen in de Dominicuskrant.
Debat
Tenslotte het debat met jonge voorgangers: Jantine Heuvelink, predikant van de Oranjekerk in Amsterdam, Geeske Hovingh van de Ekklesia Amsterdam en de Nieuwe Liefde, Jessa van der Vaart, vrijzinnig predikant en initiatiefnemer van de studentenkerk Amsterdam, Alle Jonkman, predikant van de Protestantse Gemeente Zevenaar en Claartje Kruijff, lid van het liturgisch team van de Dominicus. Dagvoorzitter Arjan Broers probeerde discussie te ontlokken met of-of vragen: spreken we ‘de taal van het geheim’ of eerder ‘geheimtaal’? Maar de panelleleden lieten zich niet verleiden en gaven en-en antwoorden. Claartje Kruijff meent dat je als voorganger alleen kunt aanspreken als je spreekt vanuit je eigen subjectiviteit. Jantine herkent dat, ook vandaag weer: de vorm maakt dat de ene spreker je veel meer aanspreekt dan de andere.
Zo schuift de discussie langzaam weg van het thema ‘taal’ in de richting van de vraag wat de liturgie nog betekent voor mensen van nu. Is de kerk een marginaal verschijnsel geworden, zoals in Zevenaar? Worden we langzaam een reservaat? vraagt Arjan Broers. Nee, zeggen vooral Jantine en Geeske, eerder wordt het een duiventil: mensen komen niet uit gewoonte, maar omdat ze iets komen halen, bij hoogtijdagen bijvoorbeeld, of iets komen brengen: de kerk als plaats van diaconie. En zo is de kerk ook ‘een plaats waar je recht kunt doen aan de ander’ en waar mensen nog kunnen samenkomen ‘zoals ze zijn’.
Kan de Dominicus tevreden zijn, is dit de kerk waar alles klopt? Natuurlijk: ‘het is altijd goed om hier te zijn’ (Geeske), maar voor buitenstaanders is het wennen. Gaat het ergens over, is het niet erg ‘wollig en warm’? Wie jongeren wil blijven aanspreken, moet niet zweverig worden, moet het hebben van maatschappelijke betrokkenheid – en dat moet je durven!
Om herinneren en bewaren
Tot besluit van de conferentie biedt het Nieuw LiedFonds een nieuw lied aan op tekst van Jannet Delver. Wilna Wierenga dirigeert een koor, samengesteld uit leden van diverse koren, en componiste Felicity Goodwin zit zelf achter de piano. ‘Om herinneren en bewaren… Zo zullen wij gaan het stromende leven verstaan.’ klinkt het, en de 4-stemmige canon vult alle hoeken van de in zonlicht badende Dominicuskerk.
Daarna de receptie, met een toespraak van Anne Marie Hoogland, voorzitter van de beleidsraad, waarin ze ontmoetingen en activiteiten van de Dominicus memoreert, het vele dat er het hele jaar door gebeurt en het Open Huis met Kerstmis. En bij alles gaat het erom dat wij elkaar verstaan. Dat is de uitdaging die wij steeds weer met elkaar aan gaan en maakt ons tot gemeenschap. Namens de gemeente neemt zij het boek ‘Verbinden en verdiepen’ in ontvangst uit handen van Gerard Swüste. Er klinkt nog een lied van Huub Oosterhuis en Tom Löwenthal, dat in het boek staat. Tenslotte nodigt Anne Marie iedereen uit om elkaar te feliciteren en een Domini-kus te geven. Een blij en vrolijk einde van het officiële gedeelte waarna iedereen nog lange tijd gezellig geniet van elkaar en van de heerlijke hapjes die door vrijwilligers met liefde zijn klaargemaakt in de keuken van de pastorie.
Onze Dominicus is jarig en wij vieren feest!