Recensie van ‘Het kwaad en ik’

Eind 2015 verscheen bij Lemniscaat een nieuw boek van Colet van der Ven, getiteld: ‘Het kwaad en ik’. Op de binnenzijde van de omslag lezen we:
‘Ik wil weten waarom levens ontsporen in de hoop te ontdekken hoe je ze op de rails kunt houden. Ik wil begrijpen waarom mensen hun menselijkheid verliezen en hoe ik mezelf en wij elkaar daartegen kunnen beschermen. Ik wil het tekort kennen om te ontdekken wat de bronnen zijn van het tegoed. Ik wil weten waar de wortels van het geweld liggen om te begrijpen wat de voorwaarden zijn voor gerechtigheid.’

Recensie door Carla van der Heijden

Meer dan 300 pagina’s van reportages, interviews, essays en autobiografische flarden leiden ons langs een weg die voert van kinderpesterijen tot de diepste afgronden van het menselijke kwaad om uit te komen bij vergeving. Zeven delen lang. Zijn het toevallig zeven delen? Je zou denken van niet. In het zesde gloort al hoop, en in het zevende komt de turbulentie, die het lezen van de eerste zes delen veroorzaakt, tot rust, alsof het sabbat is.
De grote vraag van het boek is wanneer een mens zijn respect voor menselijke waardigheid verliest, hoe hij ertoe komt anderen te vernederen en op welk punt hij zijn huiver om te doden achter zich laat. Wat maakt dat zijn morele beschermingsmechanisme geneutraliseerd wordt. Mensen die in hun jeugd gepest zijn lopen een grotere kans later te ontsporen, want voor ondergane vernedering hebben mensen een ijzersterk geheugen. Dit geldt helaas niet voor eigen wangedrag, zo heeft Colet tijdens haar zoektocht moeten vaststellen. En dat terwijl Socrates toch al zei dat het beter is kwaad te ondergaan dan kwaad te doen.
In Van kwaad tot erger lezen we verhalen over pesten op school en in verzorgingshuizen en over ontgroening bij studentenverenigingen. Heel precies wordt het pestgedrag beschreven. Hierdoor zie je de ernst en leef je mee met het slachtoffer. De conclusie luidt dat morele vakantie een illusie is. Van beschaving kun je niet vrij nemen. Dit deel eindigt met de beschrijving van gruwelijkheden van IS en het lot van kindsoldaten.
Over het Wij en Zij denken lezen we dat het oeroud is en overal voor komt. Het wordt pas erg als de ander als barbaar gezien wordt. Daarvan zijn vele schrikwekkende voorbeelden in de geschiedenis. Toch is er hoop, want in deze tijd hebben mensen contacten over de hele wereld en verhuizen van land naar land en zo zou het kunnen gebeuren dat mensen het wij en zij denken kunnen leren te overstijgen.
In het deel over (on)gewone mensen vertellen mensen in de gevangenis over hun leven. Allerlei omstandigheden maken dat iemand ontspoort. Je kunt het je zo voorstellen. Gewone mensen doen in ongewone omstandigheden ongewone dingen. Maar het is ook zo dat er mensen zijn bij wie het geweten niet gewekt kan worden. Er zijn ook mensen bij wie het niet gewekt wordt en er zijn mensen die het geleidelijk aan afdekken, tot het gesmoord wordt in nietszeggende rationalisaties. Mensen die gekwetst zijn in het leven wreken zich en maken slachtoffers die meestal niets met het ontstaan van de kwetsuren te maken hebben. Gedurende de 14 jaar dat ik, Carla van der Heijden, in een Huis van Bewaring werkte heb ik veel van de verhalen die in dit deel te lezen zijn in een andere variant zelf gehoord.
In Overleven lezen we over ontmoetingen met straatkinderen en leden van gevangenisbendes in Zuid-Afrika. Huiveringwekkende verhalen. Maar ergens in de spelonken en vaalten van Calcutta bloeit een bloemetje, broos en ongebroken: Een jongen en een meisje overleven in een hutje van zeil. De jongen is verlamd en heeft wonden. Het meisje houdt van hem.
In indringende interviews zien we wat doorstaan geweld met iemand kan doen en dat na Auschwitz de één blijft steken in wrok en een ander een leven lang probeert om een goed mens te zijn. Dan blijkt ook hoe groot de veerkracht van mensen kan zijn. In het nawoord wordt daarop teruggekomen.
Begin 20e eeuw was daar het begrip ‘empathie’. De mens is de mens een mens wordt gedurende die eeuw steeds meer waar. In het Westen dan. Daar is, door alles heen, inclusief het kwaad van de beide Wereldoorlogen, een humanitaire revolutie geweest. We leven niet meer in de Middeleeuwen. Geweld is niet meer vanzelfsprekend. We weten nu dat de meeste mensen de mogelijkheid tot wreedheid bezitten, maar ook de mogelijkheid om daar weerstand aan te bieden. In navolging van Hannah Arendt stelt Colet dat denken het wapen is tegen moreel analfabetisme. Om dat aan te leren is goede opvoeding belangrijk. Daar ligt ook een taak voor de samenleving. Gedachtenloosheid moet bestreden worden. Want alleen het denken kan de disharmonie in je zelf voorkomen. Bewustzijn houdt scherp, wekt mededogen, roept empathie op.
In het zevende en laatste deel worden met ontroerende voorbeelden uit de wereld van kunst en muziek de bronnen van het tegoed verkend. Om tenslotte uit te komen bij vergeving. Met de voorbeelden wordt het belang aangetoond van het aanbieden van cultuur aan kinderen. Maar juist daar wordt vaak gemakkelijk op bezuinigd. De Zachte krachten, zoals dit slotdeel heet, naar een gedicht van Henriëtte Roland Holst, lijken niet altijd genoeg op waarde geschat te worden. Dat geeft te denken voor de toekomst.
Het boek is levendig geschreven. Het is alsof je er zelf bij bent. Colet heeft de mensen over wie ze schrijft ontmoet en in de ogen gekeken. In haar beschrijvingen kruipt ze als het ware in hun huid. Daardoor leest het als een roman. De afzonderlijke hoofdstukken dan. Het is niet aan te raden alles achter elkaar te lezen. Zoveel kwaad maakt een lezer triest en somber. Maar tegelijk is het een boek waar je niet halverwege mee moet ophouden en de rest ongelezen laten, want dan geraak je niet bij het zevende deel. Wie echter alleen dat leest, hoe mooi ook, doet het boek geen recht. Want het laatste deel is pas zo mooi, omdat het staat in de context van de andere. Pas als je daar doorheen bent weet je ook dat het goede niet vanzelfsprekend is en niet gemakkelijk verkrijgbaar. Want, zoals het nawoord zegt: het blijkt steeds weer dat veel mensen vatbaar zijn voor kwaad, maar sommigen niet, en dat vreselijke dingen overal kúnnen gebeuren, maar niet overal ook daadwerkelijk gebeuren. Er lijkt dus niet veel voor nodig om onze hele aarde tot een goede plaats te maken. Maar vooralsnog lukt dat niet. Dat kunnen we zelf lezen in de krant, elke dag weer. De laatste woorden van Colet zijn daarom onontkoombaar: ‘En mijn zoektocht? Die gaat door’.

Met Colet van der Ven was er een discussieavond in de Dominicus Amsterdam. Ik maakte daarvan een verslag, dat hier is te lezen.