Ik heb jullie geluk voor ogen: Overweging Kerk aan Zee Muiderberg

online dienst 28 juni 2020 (Jeremia 29,1,4-14)

Lieve mensen, u die allemaal thuis in uw eigen omgeving verbonden bent met ons, en met elkaar, en wij, hier in dit mooie kerkje bij de zee, met u.

Misschien zong u een beetje mee of liet u de woorden door u heen gaan: “Al is mijn stem gebroken, mijn adem zonder kracht, het lied op and’re lippen draagt mij dan door de nacht.”   (lied 657, 2 Liedboek 2013)

Of dit lied vandaag bij uw situatie past, weet ik natuurlijk niet. Maar de ballingen in dat verre land zullen zich er vast in herkend hebben. Ver van huis zaten ze. Ontheemd en ontredderd. En dan komt er post. Een brief van thuis en dat is dan heel welkom. Die werd vast met grote gretigheid gelezen. Maar die brief van de profeet is vandaag ook gericht aan ons.

Profeet zijn is overigens niet gemakkelijk, het is vechten tegen de bierkaai, tegen de klippen op de hoop bewaren. Ook als niemand het nog kan. Want waar anders moeten de mensen de hoop nog vinden, als ze hem zelf niet meer hebben bewaard. Nee, het is maar goed dat er profeten zijn. Om de hoop te bewaren, namens de mensen. Zodat die niet verloren gaat. Maar voor een profeet valt het niet mee om gehoord te worden. Geloven mensen je wel, willen ze het wel horen, zijn ze ervoor in de stemming? Zijn er niet te veel andere geluiden die de woorden van de profeet vertroebelen? Dringt het nog wel door?

Een paar weken geleden las ik het boek: ‘De avond is ongemak’, van Marieke Lucas Rijneveld. Veel geroemde debuut-roman van een jonge auteur.

Het boek is ontroerend en aangrijpend. Zelden kreeg een debuut van een zo jonge auteur, zoveel lof. Het is geschreven in een prachtige taal. Maar het is ook triest. Niet echt een boek om te ontspannen in je achtertuin of op je balkon in de schaduw.

Het verhaal speelt zich af in een beklemmend gelovig milieu. In de hoofdrol een boerengezin, dat melkvee houdt en kaas maakt, meer precies de dochter, van een jaar of 12. In dat streng gelovige gezin lijken de bemoedigende en troostende woorden van de profeten niet te klinken. Nadat een kind bij het schaatsen is verdronken in een wak, blijft alles somber. De ouders komen niet meer verder dan hun verdriet en laten hun andere 3 kinderen min of meer aan hun lot over. De hoofdpersoon, dat meisje van 12 dus, moet zich met haar oudere broer en jongere zusje maar zien te redden.

Het geluk is verloren gegaan met de dood van een van de kinderen en niemand die het nog kon terugvinden. De hoop waarover Jeremia het heeft, heeft het gezin van de 12-jarige verteller van het verhaal niet bereikt. En het loopt niet goed af. Haar leven stopt eigenlijk. Misschien wel de enige lichtheid is het zo nu en dan noemen van de muzikale fruitmand waar kennelijk dan wel een beetje troost uit gevonden kan worden. Dat is het ongemak en het fascinerende tegelijk. Een van de passages die mij erg aangreep lees ik nu voor:  (pag 103 te lezen onder deze link)

Deze passage. Die viel mij direct op en laat mij niet los. Het hele boek laat mij niet los. En ik vroeg me af wat er dan was dat mij niet loslaat. Ik herken me niet in de hoofdpersoon, in ons gezin is nooit een kind overleden, zelfs in de verdere familie niet. Zoveel verdriet heb ik zelf nooit meegemaakt. Ik heb een liefdevolle opvoeding gehad. En die ook zo goed mogelijk aan mijn eigen kinderen gegeven.

Maar ik heb wel veel gezien. Bij anderen die op mijn weg kwamen. En ik weet dat wat in het boek verteld wordt dan misschien extreem is, maar niet uitzonderlijk. Dat er veel tragiek is. En ik heb ook in situaties verkeerd waarin ik zelf degene was die de hoop moest zien te bewaren, omdat vrijwel niemand anders dat nog kon. En dat is niet gemakkelijk.

In het gezin uit het boek klinkt niet de stem van Jeremia en ook geen andere hoopvolle profetieën, waar de Bijbel toch vol mee staat. Bij alle strenggelovigheid, bezoeken van ouderlingen aan huis en regelmatige kerkgang, is deze brief van Jeremia kennelijk nooit gelezen of ter sprake gekomen. Of in ieder geval niet opgevallen. Of was zó niet passend dat deze verdween tussen alle somberheid.

Wat kan Jeremia, wat kunnen zijn collega’s, doen als mensen zelf de hoop en het geluk dreigen te verliezen, of zelfs al verloren zijn. Als ze het dreigen te verliezen, maar nog een restje bewaard hebben, dan is het in elk geval gemakkelijker. Dan kun je nog ergens bij aanhaken, iets wekken. Maar als het verloren is, als er niets meer over is om bij aan te haken, wat dan..  dat lijkt wel het geval bij dat gezin uit het boek. Marieke Lucas Rijneveld laat ons op overtuigende, maar ook schrijnende wijze zien wat er kan gebeuren als mensen er niet in slagen de hoop te bewaren. Maar bij alle tragiek is haar boek wel fascinerend. Maar tegelijk, zo durf ik dan wel te zeggen, blijkt ook hoe nodig profeten als Jeremia zijn.

De grote theoloog Edward Schillebeeckx, erg belangrijk in de jaren die ik studeerde in Nijmegen, gaf zijn beroemde boek, ‘Jezus, het verhaal van een Levende’, een opdracht uit een brief van Paulus mee: “opdat gij niet treurt gelijk anderen die geen hoop hebben.”   (1Thess 4,13)

Op een of andere manier heb ik dat toch altijd voor ogen. Maar wat maakt dan dat ik zo geraakt ben door dit boek. En wat maakte dat ik dacht dat ik dit vandaag zou kunnen leggen tegen de brief van Jeremia aan, die ik ook in dezelfde dagen las met het oog op deze dienst. Ik wist het aanvankelijk niet. En toch ook wel. Want, zo besefte ik later: Dat is wat er kan gebeuren als de woorden van Jeremia, als zijn brief aan de ballingen, zo ver weg en zo treurig, niet bezorgd zou worden. Dan is er niemand die de hoop komt brengen en aanwakkeren, op plaatsen waar deze verloren dreigt te gaan. Althans, dat is de ene kant. Er is ook iets anders:

Want ook uit de woorden van de brief en elders uit Jeremia blijkt dat het God niet onberoerd laat hoe het met de mensen gaat. Integendeel. “Ik zal me door jullie laten vinden, en ik zal in je lot een keer brengen.” lezen we in de brief. God zelf is aan het woord en Jeremia is de boodschapper.

God lijkt aangedaan te zijn door het lot van mensen, ergens anders lezen we zelfs dat God er tranen van in zijn ogen heeft. Dat God weent om wat de mensen moeten meemaken, misschien ook om het verdriet van een gezin als uit dat boek.

Een God die meeleeft met wat de mensen overkomt, elkaar aandoen ook wel. Een God die zo ook dichtbij komt. Dat is wel een God waarbij ik me veilig kan voelen.

Misschien was het bij het lezen van het boek van Marieke Lucas Rijneveld ook wel dàt wat mij zo fascineerde, omdat het zo strijdt met mijn eigen idee van wie/wat God is. Dat het anders moet zijn, niet zó. Zo zonder hoop.  

Omdat door profeten, als boodschappers van God, aangezegd wordt dat er wel een hoopvolle toekomst voor het volk in ballingschap is weggelegd. En dat er zelfs terugkeer mogelijk is. Maar dat het lang zal duren en ondertussen moet je ook zo goed mogelijk leven met elkaar. Huizen bouwen dus en het leven inrichten. Een gezin stichten. Dat er nieuwe generaties zullen komen. Zo zal er toekomst zijn.

Ik heb jullie geluk voor ogen, lezen we. Het zijn prachtige woorden, een hoopvolle belofte. Maar het is geen belofte dat alles vanzelf goed gaat komen. Het is geen belofte dat je niets zal overkomen of dat er geen moeilijkheden zullen zijn.

Lang geleden hoorden de ballingen al dat ze hun eigen leven vorm moesten geven. En niet bij de pakken neer zitten en afwachten. Maar zelf je eigen leven en toekomst in handen nemen.

En als het dan toch zo nu en dan te moeilijk, te zwaar en te veel is, en we de hoop dreigen te verliezen? Dan kunnen we lezen, bijvoorbeeld zo’n oude brief die al vele generaties mensen hoop gegeven heeft. En ons scharen in die lange rij van eeuwen. En weten dat we niet de eersten zijn en ook de laatsten niet. Opdat we weer de hoop terug gaan vinden. En de moed om verder te gaan, met elkaar. En door alles heen ook op elkaar passen en voor elkaar zorgen.

Zo’n brief dus, om te lezen en te herhalen, tot het inslijpt. Net zolang tot we het zelf weer weten en kunnen geloven.   

Zo moge het zijn Carla van der Heijden

Een dikke envelop

Het is al weer een hele tijd geleden dat ik aan het einde van de dag thuis kwam en een dikke envelop in mijn brievenbus vond. Nietsvermoedend maakte ik hem open en ik haalde er een klein pakketje uit en een briefje met de volgende tekst: “Carla, in deze envelop heb je mijn huissleutels gevonden. Je mag dus aannemen dat ik overleden ben.” De afzender had mij in haar testament als executeur aangewezen.

Ik wist even niet wat te doen. Na overleg met een collega belde ik de politie en stapte op de fiets. Bij de woning aangekomen bleek dat de politie al binnengegaan was, met sleutels die de buurvrouw had. Het lichaam van de bewoonster was aangetroffen en ze waren bezig met een onderzoek. Vastgesteld werd dat het overduidelijk om een goed geplande suïcide ging, op een vreedzame manier uitgevoerd. Ik bleef met het lichaam in de woning achter.

Ik belde de uitvaartondernemer en regelde alles wat moest gebeuren. Het was laat in de avond toen ik naar huis kon gaan. De volgende dag sprak ik met enkele buren die vreselijk geschrokken waren, en telefoneerde met mensen waarvan de namen op een lijst stonden. Ook de dagen erna had ik veel contact met mensen die geschokt waren en graag even wilden praten.

Ik nam ook meteen contact op met Pien van der Miessen van Thuis in Boedels, die altijd voor mij de woningontruimingen verzorgt en ik vroeg haar te komen om in het huis van de overledene te bespreken hoe we alles het beste konden aanpakken. Er waren veel spullen waarvan de waarde niet duidelijk was en van enkele dingen was aangegeven dat ze bestemd waren voor bepaalde mensen. Dat moest allemaal zorgvuldig geregeld worden en ik voelde aan dat ik dat niet alleen zou kunnen doen. Ook al omdat ik de overledene tijdens de vele bezoeken die ik aan haar had gebracht in de afgelopen maanden tamelijk goed had leren kennen en haar zelfgekozen dood mij ook aangreep, hoewel ik wel wist dat ze vond dat haar leven voltooid was.

Bij de crematie hield ik een korte toespraak en zei onder meer dit:

“We zijn hier met een paar mensen verzameld rondom X

die zo haar eigen weg is gegaan en ons in leegte achter liet.

En misschien ook wel met vragen.

Vragen naar waarom? en hoe dan?

En misschien ook wel:

Hadden we iets kunnen doen? iets moeten doen? En wat dan?

Hadden we iets kunnen weten, kunnen voorzien?

Kunnen helpen, wellicht?

Ik denk dat jullie, dat wij, niet hadden kunnen helpen.

Niets hadden kunnen doen.

(…)

En ook nu kunnen wij niets anders doen dan hier even schuilen bij elkaar.

Want wij, jullie als buren, die al zolang bij elkaar wonen, moeten ook verder kunnen leven.

Moeten ook een weg vinden om om te kunnen gaan met de keuze die X gemaakt heeft. “

Met een eenvoudig ritueel met rozen gaf ik haar de laatste eer. Later heb ik samen met haar beste vriendin, haar as verstrooid, op een plekje in een bos, waar de zon door het gebladerte scheen.

Carla van der Heijden

De twee zusters

Een oude vrouw had twee dochters. Laten we ze Cato en Suus noemen.

Cato vroeg mij om een kennismakingsgesprek. Ze vertelde dat haar moeder binnenkort zou gaan overlijden en dat zij in het testament genoemd was als executeur. Maar dat zag ze niet zitten. Ze wist niet wat ze zou moeten doen, ze had een drukke baan en ze kon bovendien niet opschieten met Suus. Ze vreesde dat hun broze relatie wel eens helemaal kapot zou gaan als zij zich met de afwikkeling zou gaan bezighouden. Ze zou het immers nooit goed kunnen doen. Liever liet ze alles over aan een deskundige.

Een week of twee later overleed haar moeder. Omdat vader een paar jaar daarvoor was overleden en moeder al enige tijd in een verpleeghuis woonde was er geen huis meer te ontruimen. Al voordat Cato iets kon doen had Suus alle spullen van moeder meegenomen.

Cato en ik gingen samen naar de notaris. Daar vertelde Cato dat ze de afwikkeling aan mij wilde overlaten. En dat ze hoopte dat haar zus daarmee akkoord zou gaan.

De notaris heeft Suus een brief geschreven en ik heb met haar kennisgemaakt. Niet lang daarna had ik een verklaring van erfrecht met daarin het volmacht van de beide zussen.

Suus bracht mij de administratie die ze meegenomen had uit de kamer van moeder. Alles was netjes geordend in mappen. Ik ben later nog naar het huis van Suus gegaan om te zien welke spullen van moeder ze had meegenomen. Ze gaf te kennen dat ze de mooie spullen graag wilde houden. Cato hoefde niets, zo wist ik al. Ik heb de waarde laten taxeren en deze verrekend met het erfdeel van Cato.

Beide zussen hebben gedurende het hele proces van afwikkeling geen contact met elkaar gehad, maar ze werkten allebei wel goed mee. Op mail en WhatsApp berichten werd vlot geantwoord.

Na een klein jaar was alles geregeld en hadden de zussen ieder hun erfdeel. De onderlinge verhouding was intussen niet verbeterd, er was immers geen contact, maar ook niet verslechterd. Er is gedurende het proces van afwikkeling nergens een probleem over geweest. Ik kon met allebei goed opschieten en ze waren na afloop zeer tevreden.

Carla van der Heijden

Net op tijd bij de notaris

In een voorjaar ontving ik een mail: ‘De nalatenschapsplanning moet helemaal van de grond af aan geregeld worden.’ Er stond nog wat meer bij, waaruit ik kon opmaken dat de schrijver waarschijnlijk ernstig ziek was.

Tijdens het kennismakingsgesprek bleek dat er geen familie was. En zo kwam het dat twee maanden later bij de notaris een testament getekend werd waarin ik benoemd werd tot executeur en ook de opdracht had om de uitvaart te regelen. Enkele goede doelen werden als erfgenamen aangewezen.

Daarna hoorde ik niets meer en op mijn mails ontving ik geen antwoord. Wat ongerust geworden besloot ik te bellen. Maar voordat ik dat kon doen, belde zijn buurman mij. Hij had hem zojuist naar een hospice gebracht en mijn visitekaartje gekregen met het verzoek: ‘Bel toch die mevrouw.’

De dag erna meldde ik mij bij het hospice. Hetzelfde hospice als waar ik vrijwilliger geweest was en veel mensen kende. Ik werd hartelijk begroet en zei dat ik voor meneer die gisteren was gebracht de executeur was en de verantwoordelijkheid zou nemen. Ik werd als eerste contactpersoon genoteerd. Daarna ging ik naar hem toe. Hij was blij me te zien en zei: ‘We waren net op tijd met die notaris’. Ik bevestigde dat en zei: ‘Alles is helemaal goed geregeld en we gaan het zo doen, zoals je hebt vastgelegd.’

In de dagen die volgden bezocht ik hem regelmatig en we bespraken zijn wensen over de begrafenis. Hij vertelde welke muziek hem raakte en noemde een verhaal uit de Bijbel dat hij passend vond. Hij was niet kerkelijk, maar wel gelovig, iets wat ik eerder niet wist. En ik zei: ‘Nu je me dit vertelt lijkt het me goed om zelf voor te gaan bij je uitvaart.’ Ja, dat was de bedoeling, hij had op mijn website gezien dat ik ook ritueel begeleider ben. We hebben samen naar de door hem gekozen muziek geluisterd en hij vertelde over het leven dat hij geleefd had. Zijn buren kwamen regelmatig op bezoek. Na twee weken overleed hij, in alle rust, omringt door goede zorgen.

Ondertussen had ik contact gezocht met een bevriende uitvaartondernemer. Het werd een mooie uitvaart, waarbij veel buren aanwezig waren.

Na de uitvaart kon ik vlot aan de slag met de afwikkeling. Doordat er een duidelijk testament was, kon de notaris snel een verklaring van executele afgeven. Bij mijn bezoeken in het hospice had ik wat wachtwoorden en inlogcodes gezien, waardoor ik toegang had tot de laptop en de mobiele telefoon. Dat maakte het werk gemakkelijker.

In de periode erna was ik vaak in zijn huis en had contact met de buurman die waardevolle informatie kon geven over het huis en de diverse verbouwingen die er waren geweest. Een maand of tien later was alles afgerond: Het huis ontruimd en verkocht, de spullen zoveel mogelijk een nieuwe bestemming gegeven, abonnementen opgezegd en rekeningen betaald. De goede doelen hebben hun erfdeel ontvangen en de bankrekeningen zijn gesloten. En natuurlijk is er ondertussen ook een grafsteen geplaatst, volgens de wens van meneer.

Carla van der Heijden

Overweging Kerk aan Zee Muiderberg

15 september 2019 (Exodus 32, 7-14 en Lucas 15, 1-10)

Lieve mensen, bezoekers van dit mooie kerkje

Deze zomer was ik in Brugge, prachtige Middeleeuwse stad met talloze kerken en kloosters. Ook heel oude, zoals deze. In één van die kerken, de Magdalenakerk, die op de nominatie stond om afgebroken te worden omdat er geen levende kerkgemeenschap meer is om haar te onderhouden, heeft zich een ‘werkplaats’ ontwikkeld, een christelijk geïnspireerde ‘labo voor levensbeschouwing en perspectief’. In die vrijwel lege kerk was deze zomer een bijzonder project, onder de titel ‘Joie de vivre’. Binnen kon je van alles doen en meemaken: meditatief, langzaam schommelen in het grote lege middenschip; gaan staan in drie grote lichtbundels, geel, blauw en rood, die maken dat je je eigen schaduw ziet, in alle kleuren van de regenboog; papieren vliegtuigjes maken, met een wens erop, en die vrijelijk in de ruimte laten rond dwarrelen.

Maar voordat je binnenkomt in die ‘joie de vivre’ kom je langs een beeld in brons, bij de ingang van de kerk: een man of vrouw, liggend, slapend misschien op een houten bank, verscholen in een dikke deken. De naam van het beeld: ‘Homeless Jesus’. Een dakloze zwerver? Een vluchteling die alles achterliet om aan oorlogsgeweld of armoede te ontsnappen? Het voelde bepaald ongemakkelijk om toeschouwer te zijn van dat roerloze beeld, een ‘kunstwerk’, bedoeld, op die plek, om iedere voorbijganger te confronteren met het lijden dat mensen doormaken, om een sterk moreel appèl te doen op iedere toevallig passerende toerist.

Naast de grote kleurige doeken die de ingang van de kerk markeerden, is er ook meteen een herinnering aan het feit dat niet alles even vreugdevol is in deze wereld. En dat er nog van alles te doen is om die Joie de vivre ook buiten het kerkgebouw aanwezig te laten zijn.

Uit dat eerste verhaal van vandaag, uit het boek Exodus, blijkt dat er ook toen van alles aan de hand was. En dat het zelfs zo erg is dat God van plan is nu maar eens af te rekenen met de mensen die hardleers zijn. Die niet willen horen.

En dan ontspint zich een gesprek tussen God en Mozes. Een spannend moment. Er lijkt iets van gelijkwaardigheid gesuggereerd te worden.

Want Mozes is het niet eens met de plannen van God en probeert te redden wat er te redden valt en begint aan een pleidooi. Hij treedt als advocaat voor de mensen op. Wel wetend dat het natuurlijk niet allemaal even fraai is wat er steeds gebeurt, hij vergoelijkt dan ook niets. Hij zegt niet dat het niet erg is. Daarmee zou hij zich ook belachelijk maken, want het is wel erg.

Mozes zegt tegen God: het is altijd wat met de mensen en dat zal ook nooit ophouden.

Hoor. Maar ik kan niet horen, zongen we. Ja, dat kan, natuurlijk. Soms kun je het niet. Er kan van alles zijn.
Hoor. Maar ik wil niet horen, gaat het verder.
Zou ik uw woord verstaan,
ik moest uw wegen gaan,
U volgen hier en nu.

We zongen er misschien vlug overheen, dat doe ik zelf ook. Al heb ik dat beeld van die zwerver op dat bankje bij de ingang van de kerk voor ogen. Maar dat is soms ook moeilijk.

Dat weet Mozes. En ook dat er met dat volgen van alles mis gaat. Maar, God, zo zegt Mozes, Dit zijn jouw mensen en je hebt ze toch niet voor niets bevrijdt? Dat was toch heel wat. En als je ze nu vernietigt, dan heb je dat voor niets gedaan. Dat kun je toch niet maken. En bovendien: de Egyptenaren zullen je uitlachen. Dan is er niets meer over van de mensen die je eens hebt bevrijd. En je hebt nog wel beloofd aan onze voorouders, aan Abraham, Isaak en Jacob, dat uit hen veel nakomelingen zullen komen. Nu, die zijn er inmiddels. Dit zijn ze. Jouw mensen. Tja, dit is het. Het is zeker niet volmaakt en er is altijd wat. Dat zou je zo langzamerhand toch moeten weten.

Inderdaad, zo is het nu eenmaal. En bij nader inzien doet God niet wat hij van plan was. Hij laat zich ompraten door Mozes.

Dat vind ik nou zo leuk aan dit verhaal: God laat zich ompraten. Hij of Zij?? want dat weten we niet, laat zich ompraten en zo kan het leven verder gaan. Met mensen die nog steeds niet volmaakt zijn, maar over het algemeen wel hun best doen.

En dat gaat zo als het gaat. Meestal goed en soms niet. We hebben een boek vol verhalen over God met de mensen, opnieuw geboren.

In dat boek van toekomst lezen we hoe het eeuwenlang verder is gegaan, tot er een nieuwe loot aan de stam van Jesse verschijnt, die alles op z’n eigen manier doet. Prachtig uitgetekend door Lucas, als een partijganger van iedereen die niet zomaar zo gemakkelijk in het middelpunt staat. Die zwerver op dat bankje, de arme, de weduwe, de zieke, de tollenaar en zondaar, de Samaritaan, de verdwaalde en de vrouwen. De vrouwen ook, ja, vandaar dat we 2 dezelfde verhalen moeten lezen, een over een verloren schaap en een schapenhoeder die het zoekt. En een over een vrouw die een muntje kwijt is en als ze het gevonden heeft haar vriendinnen bij elkaar roept.

Twee dezelfde verhalen dus, die zonder elkaar niet compleet zijn. Dat we het maar weten.

Deze verhalen vormen de intro tot het prachtige verhaal over de 2 zonen, waarvan er ene op reis gaat en van alles meemaakt en berooid terug komt, terwijl de ander veilig bij vader thuis gebleven is. Maar dat is te veel voor vandaag.

De beide verhalen over het schaap en het muntje vertellen over wat verloren was, van de weg is afgedwaald, niet bij de anderen is gebleven, en mogelijk dus ook wel verkeerde keuzes heeft gemaakt. Maar dat laatste lezen we er misschien te gemakkelijk zelf in, ook al vanwege de slotzin van beide verhalen, over die ene zondaar die tot inkeer komt.

Er staat niet wie of wat een verkeerde keuze heeft gemaakt. Die 99 of die ene, of dat ene muntje, om ook dat andere verhaal erbij te betrekken. Wie of wat verkeerd is en òf er iets verkeerd is, dat staat er niet. En daar kunnen we het dus over hebben. Er staat ook niet of anderen dan wel een goede keuze hebben gemaakt.

Ik heb jarenlang in een Huis van Bewaring gewerkt als geestelijk verzorger. Natuurlijk zijn deze verhalen daar populair. Heel het Lucas evangelie wordt daar veel gelezen, ook al omdat het begint met de geboorte van Jezus en de herders, die ergens aan de rand van de samenleving in het veld bivakkeerden en toch als eersten het goede nieuws hoorden. Overbekende verhalen, en als je daarmee begonnen bent, en jezelf erin herkent hebt, dat vooral, dan lees je gemakkelijk verder. En dan kom je van alles moois tegen: Het verhaal van de barmhartige Samaritaan, van Maria en Martha, want de vrouwen worden steeds uitdrukkelijk genoemd. En van Zacheüs de tollenaar die zich een boom verschool en waar Jezus toen ging eten. En tussen alles door die eeuwige strijd met degenen die alles denken te weten en zichzelf erg belangrijk vinden: de farizeeën en de schriftgeleerden, die niets anders kunnen dan mopperen, omdat Jezus met zondaars eet. Terwijl ondertussen de tollenaars en zondaars steeds weer genoemd worden als belangrijke luisteraars naar de woorden van Jezus.

En zo hebben we dan in een notendop het Evangelie van Lucas. Dat is heel troostrijk als het niet zo goed met je gaat en je zelfs in de gevangenis bent beland. Want je leest over Jezus waarbij je altijd terecht kunt, die niemand buitensluit, en die ons iets laat zien van een God die vergeeft en nieuwe kansen biedt. En dan hoef je nog niet eens zo goed te kunnen pleiten als Mozes deed.

Maar al die verhalen en zeker dit verhaal over dat ene schaap dat gevonden wordt kunnen ook verstikkend werken. Want het is de vraag of iedereen er wel zo blij mee is als hij gevonden wordt en ergens naar meegenomen. Waar je dan geen invloed op hebt. Talloze malen is het uitgebeeld: een herder met een klein schaapje op z’n schouders. Bij mijn kerstkribbe heb ik ook zo’n beeldje. Het ziet er heel lief uit. Maar stel je je eens voor dat je dat schaapje zou zijn?

Het is de vraag of je dan zo blij bent als je weer eens teruggehaald wordt. Misschien was je wel net op weg en iets aan het ontdekken. Iets waardoor je je uitgedaagd voelt, waar je veel van zou kunnen leren, dat je verder zou kunnen brengen. Of niet, want het kan ook op niets uitlopen, maar dat zie je dan wel weer.

De dichter Anton Korteweg, kruipt in de huid van dat ene schaapje en schrijft:
Liever is het mij te dwalen door het dal van
diepe duisternis, in mijzelf verward en
vrezend alle kwaad, verlangend naar
wie ik ontvlucht ben, dan dat ik het moet
meemaken dat je me weervindt, weerloos en met
horens verstrikt in de struiken natuurlijk.

En dat je me dan dragen zou en terug
zou voeren naar de grote kudde waarvan jij
altijd al wist dat ik daarvan een heel,
een heel klein schaapje was, natuurlijk.

Nee, spaar mij de ontferming van
die reddende armen van jou.

            (uit: Tussen twee stilten.’ Amsterdam 1982 Mijn herder is de Heer?)

Hier wordt de terugkeer naar geborgenheid afgewezen en in de plaats komt de wil tot zelfbepaling, de keuze voor ontwikkeling en dynamiek, voor toekomst.

En dat is iets wat misschien toch wel past bij mensen van nu, die hun eigen weg willen gaan, zelf hun plannen trekken en hun toekomst willen vormgeven en vooral onafhankelijk willen zijn.

Nadat Lucas zijn prachtige verhalen optekende is de tijd verder gegaan. Wij hebben een hele geschiedenis van vallen en opstaan achter de rug. Er is veel aangericht dat niet fraai is en zeker niet voor herhaling vatbaar. En nog steeds. Tegenwoordig schrijven we dat niet in de Bijbel maar in de krant, of we plaatsen het online. Zodat we het allemaal weten, alles wat in de krochten van onze aardbol gebeurt. En mogelijk heeft God talloze malen opnieuw gedacht dat het zo niet verder kon. Hij is gewoon verder gegaan met de mensen. Tot op vandaag.

Naast de ingang van de Magdalenakerk in Brugge blijft dat beeld van die slapende zwerver op een bankje. Opdat we kunnen horen. Maar er hangen kleurige doeken in de deuropening. En die lokken je naar binnen. En daar wordt je uitgedaagd de vreugde van het leven te ontdekken, op een wijze die past bij jou.  

Om de ruimte te nemen om gewoon maar jezelf te zijn en ook maar een tijdje rustig te dwalen. En de kans nemen om te groeien. In het vertrouwen dat er Een is die roept, en je angst uiteen jaagt. En dat we toch nooit, uit elkaars genade zullen vallen, uiteindelijk. 

Zo moge het zijn.

Carla van der Heijden