Malafide incassobureaus

Een NalatenschapsMakelaar heeft regelmatig te maken met incassobureaus. Niet omdat onze klanten niet zouden betalen, dat is nooit het geval, maar wel omdat een overledene schulden kan hebben die uitstaan bij incassobureaus. De nabestaanden moeten dat oplossen. Gewoonlijk wordt de nalatenschap dan beneficiair aanvaard en afgewikkeld. Daarvoor moeten de schuldeisers aangeschreven worden. Het benaderen van incassobureaus laten nabestaanden vaak over aan de NalatenschapsMakelaar.

Er zijn heel veel incassobureaus, die allemaal willen verdienen aan mensen met schulden. Een gedeelte van hen is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso-ondernemingen, het NVI (http://www.nvio.nl/) Die hebben een keurmerk en moeten zich aan een gedragscode houden.

Maar er zijn ook incassobureaus die daar niet bij zijn aangesloten. Bij zo’n bureau kan het zijn dat de kosten die in rekening gebracht worden te hoog zijn, soms zelfs veel te hoog.

Volgens de wet mag een incassobureau het volgende percentage aan incassokosten over de hoofdsom berekenen:

Hoofdsom                                                    Maximale incassokosten       

over de eerste € 2500                                15% (minimaal € 40)

over de volgende € 2500                          10%

over de volgende € 5000                          5%

over de volgende € 190000                     1%

over het meerdere                                     0,5% (max. totaal € 6775)

Het volgende is hierbij nog van belang:

  • Het maximum aan incassokosten geldt ongeacht hoe de kosten worden genoemd. Bijvoorbeeld: administratiekosten, registratiekosten, aanmaankosten, buitengerechtelijke kosten.
  • Indien de opdrachtgever zelf al aanmaankosten heeft berekend en het incassobureau brengt ook kosten in rekening, dan geldt het maximum voor het totaalbedrag.

Meer informatie:  www.schuldinfo.nl/incassokosten

Ik had te maken met zo’n malafide bureau. Ze brachten ruim 30% kosten in rekening, meer dan dubbel zo veel als wettelijk is toegestaan. Bij het Juridisch Loket kreeg ik het advies om een aangetekende brief naar dat bureau te sturen, en daarin te schrijven dat ze te veel kosten vragen en zelf uit te rekenen welk bedrag wel gevraagd mag worden. En dat bedrag onmiddellijk over te maken. De kans dat je daarna nog iets hoort van dat bureau is gering.

Dit alles geldt natuurlijk alleen als er ruimschoots voldoende is. Als er niet genoeg is, krijgt het incassobureau een evenredig deel van het bedrag waar ze wel recht op hebben. En als er niets is om te betalen, krijgt ook het incassobureau niets. Maar dan nog is het goed om een bureau dat te veel vraagt te laten weten wat de wettelijke regels zijn. Wellicht beteren ze hun leven en worden er in de toekomst geen mensen meer slachtoffer van hun praktijken, die we niet anders kunnen noemen dan oplichterij.

Ik heb dat malafide bureau met veel genoegen aangepakt, en mijn klanten daarmee zeer geholpen. Maar het zou beter zijn als het niet nodig was geweest.

Carla van der Heijden is NalatenschapsMakelaar

Liep ik te dromen…

Een van de juweeltjes die Thom Jansen* gemaakt heeft is: ‘En het werd avond en morgen’ op tekst van Huub Oosterhuis. Ooit opgedragen aan zijn geliefde, maar nog altijd graag gezongen.

Aan liederen die bestemd zijn voor de liturgie worden speciale eisen gesteld. Ze moeten namelijk geschikt zijn om uitgevoerd te worden door Podium en Zaal, zoals Bernard Huijbers** stelde. Voor de gemeente moet het goed mee te zingen zijn, terwijl tegelijk het koor voldoende uitgedaagd wordt.

Bij dit lied is dat zeker het geval. De koorgedeelten vormen een bijzonder zangspel tussen mannen en vrouwen. De stemmen klinken afzonderlijk, dan weer samen, eenstemmig of meerstemmig, in een wonderschone opbouw en afwisseling. Vooral het tweede koorstuk, dat begint met een eenstemmige zangregel van de mannen: ‘In spleten van rotsen zat ik verscholen te denken: “ik weet niet meer wat.”’ Waarop de vrouwen antwoorden: ‘In tuinen vol vogels liep ik te fluiten, te dromen: “ik weet niet meer wat.”’

Dan begint het spel van elkaar opzwepende stemmen, tot het uitloopt in wat misschien wel de mooiste akkoordklank is die je als koor kunt vormen. Je hebt de neiging om het te laten doorklinken, de toon die je zingt aan te houden, zolang je adem hebt. Met deze klank wil je eigenlijk niet stoppen. Zelfs de sterrenhemel van de Dominicus gaat meedoen en geeft haar eigen klank terug.

En dan, als dit allemaal lukt, en dat is alleen zo als iedereen op dat moment precies weet wat we samen aan het doen zijn en niemand ‘loopt te dromen’, als dat ene moment van gezamenlijke concentratie daar is, dan volgt de eerste ontlading in het zingen van het refrein door het koor à capella, zonder begeleiding dus, als het ware vanzelf. Die ene klank zindert het hele refrein na en behoedt het koor voor zakken, iets dat zo gemakkelijk kan gebeuren bij het zingen zonder begeleiding. Maar op vleugels van die klank blijft het koor nu op toon.

En aan het eind, als de piano begint te spelen, volgt de tweede ontlading. Daarna maakt de gemeente het lied af terwijl het koor nog even na droomt en weer opnieuw ervaren heeft dat dat, wat we in een kostbaar moment samen tot stand gebracht hebben, groter is dan wij.

Carla van der Heijden zingt in het koor van de Dominicus Amsterdam en is lid van de webredactie.

*)Thom Jansen is al ruim 40 jaar als musicus verbonden aan de Dominicus           **)Bernard Huijbers is bekend geworden als componist van Nederlandstalige kerkmuziek

Een zorg minder, maar de kinderen maken zich geen zorgen

Als NalatenschapsMakelaar maak ik mee dat oudere mensen afspraken willen maken met de bedoeling het hun nabestaanden, hun kinderen, straks gemakkelijker te maken. Zij zelf weten uit ervaring hoe lastig het afwikkelen van een nalatenschap kan zijn. Als er niets vastligt weten nabestaanden vaak niet wat ze moeten doen. Soms moeten ze lang zoeken om de juiste papieren te vinden. Er kan onenigheid ontstaan en een enkele keer worden verhoudingen blijvend verstoord. Dat alles willen ouderen hun kinderen besparen en daarom nemen ze contact op met de NalatenschapsMakelaar.

Als ze na een kennismaking besluiten dat de mogelijkheden die wij bieden, goed aansluiten bij wat zij willen, gaan ze in overleg met hun (volwassen) kinderen. Maar dan blijkt dat zij hierover niet willen nadenken. Ze zeggen tegen hun ouders: ‘Zo ver moet je nog niet denken.’ en ‘Het is nog lang niet aan de orde.’ of ‘Tegen die tijd zien we wel. Maak je geen zorgen, het komt wel goed’.

De kinderen hebben nog nooit meegemaakt dat ze een erfenis moesten afwikkelen en weten daarom niets van de moeilijkheden die je kunt tegenkomen. Ze hebben niet de ervaring van de ouders. Bovendien leiden ze een druk leven en bezig zijn met de eindigheid ervan past daar niet in, ook niet als het hun oudere ouders betreft. De ouders, daarentegen, zijn wel met hun eigen eindigheid bezig, zelfs als ze gezond zijn en nog alles kunnen doen wat ze willen. Zij maken mee dat leeftijdgenoten wegvallen en beseffen dat ook hun tijd zal komen. Zij zijn daarin heel reëel.

Ouders willen het hun kinderen gemakkelijker maken en hen behoeden voor de vervelende ervaringen met de afwikkeling van nalatenschappen die zij zelf hebben gehad. Maar zij zien zich geconfronteerd met kinderen die dit niet willen en niet toelaten. Zij moeten niets hebben van de goede bedoelingen van hun ouders en lijken ervoor weg te kruipen.

Dan rest de ouders niets anders dan het maar te laten. Wat volgt is een teleurgesteld gesprek met mij. Ik zeg hen dan dat hun kinderen ons alsnog kunnen benaderen, mocht dat ooit nodig zijn. En ik adviseer onze flyer te bewaren bij andere belangrijke papieren, zodat deze gemakkelijk gevonden zal worden. Daar staat immers op: Een zorg minder in moeilijke tijden. Misschien vinden de kinderen de NalatenschapsMakelaar wel, als de tijden echt moeilijk zijn.

Carla van der Heijden is NalatenschapsMakelaar

Recensie van ‘Het kwaad en ik’

Eind 2015 verscheen bij Lemniscaat een nieuw boek van Colet van der Ven, getiteld: ‘Het kwaad en ik’. Op de binnenzijde van de omslag lezen we:
‘Ik wil weten waarom levens ontsporen in de hoop te ontdekken hoe je ze op de rails kunt houden. Ik wil begrijpen waarom mensen hun menselijkheid verliezen en hoe ik mezelf en wij elkaar daartegen kunnen beschermen. Ik wil het tekort kennen om te ontdekken wat de bronnen zijn van het tegoed. Ik wil weten waar de wortels van het geweld liggen om te begrijpen wat de voorwaarden zijn voor gerechtigheid.’

Recensie door Carla van der Heijden

Meer dan 300 pagina’s van reportages, interviews, essays en autobiografische flarden leiden ons langs een weg die voert van kinderpesterijen tot de diepste afgronden van het menselijke kwaad om uit te komen bij vergeving. Zeven delen lang. Zijn het toevallig zeven delen? Je zou denken van niet. In het zesde gloort al hoop, en in het zevende komt de turbulentie, die het lezen van de eerste zes delen veroorzaakt, tot rust, alsof het sabbat is.
De grote vraag van het boek is wanneer een mens zijn respect voor menselijke waardigheid verliest, hoe hij ertoe komt anderen te vernederen en op welk punt hij zijn huiver om te doden achter zich laat. Wat maakt dat zijn morele beschermingsmechanisme geneutraliseerd wordt. Mensen die in hun jeugd gepest zijn lopen een grotere kans later te ontsporen, want voor ondergane vernedering hebben mensen een ijzersterk geheugen. Dit geldt helaas niet voor eigen wangedrag, zo heeft Colet tijdens haar zoektocht moeten vaststellen. En dat terwijl Socrates toch al zei dat het beter is kwaad te ondergaan dan kwaad te doen.
In Van kwaad tot erger lezen we verhalen over pesten op school en in verzorgingshuizen en over ontgroening bij studentenverenigingen. Heel precies wordt het pestgedrag beschreven. Hierdoor zie je de ernst en leef je mee met het slachtoffer. De conclusie luidt dat morele vakantie een illusie is. Van beschaving kun je niet vrij nemen. Dit deel eindigt met de beschrijving van gruwelijkheden van IS en het lot van kindsoldaten.
Over het Wij en Zij denken lezen we dat het oeroud is en overal voor komt. Het wordt pas erg als de ander als barbaar gezien wordt. Daarvan zijn vele schrikwekkende voorbeelden in de geschiedenis. Toch is er hoop, want in deze tijd hebben mensen contacten over de hele wereld en verhuizen van land naar land en zo zou het kunnen gebeuren dat mensen het wij en zij denken kunnen leren te overstijgen.
In het deel over (on)gewone mensen vertellen mensen in de gevangenis over hun leven. Allerlei omstandigheden maken dat iemand ontspoort. Je kunt het je zo voorstellen. Gewone mensen doen in ongewone omstandigheden ongewone dingen. Maar het is ook zo dat er mensen zijn bij wie het geweten niet gewekt kan worden. Er zijn ook mensen bij wie het niet gewekt wordt en er zijn mensen die het geleidelijk aan afdekken, tot het gesmoord wordt in nietszeggende rationalisaties. Mensen die gekwetst zijn in het leven wreken zich en maken slachtoffers die meestal niets met het ontstaan van de kwetsuren te maken hebben. Gedurende de 14 jaar dat ik, Carla van der Heijden, in een Huis van Bewaring werkte heb ik veel van de verhalen die in dit deel te lezen zijn in een andere variant zelf gehoord.
In Overleven lezen we over ontmoetingen met straatkinderen en leden van gevangenisbendes in Zuid-Afrika. Huiveringwekkende verhalen. Maar ergens in de spelonken en vaalten van Calcutta bloeit een bloemetje, broos en ongebroken: Een jongen en een meisje overleven in een hutje van zeil. De jongen is verlamd en heeft wonden. Het meisje houdt van hem.
In indringende interviews zien we wat doorstaan geweld met iemand kan doen en dat na Auschwitz de één blijft steken in wrok en een ander een leven lang probeert om een goed mens te zijn. Dan blijkt ook hoe groot de veerkracht van mensen kan zijn. In het nawoord wordt daarop teruggekomen.
Begin 20e eeuw was daar het begrip ‘empathie’. De mens is de mens een mens wordt gedurende die eeuw steeds meer waar. In het Westen dan. Daar is, door alles heen, inclusief het kwaad van de beide Wereldoorlogen, een humanitaire revolutie geweest. We leven niet meer in de Middeleeuwen. Geweld is niet meer vanzelfsprekend. We weten nu dat de meeste mensen de mogelijkheid tot wreedheid bezitten, maar ook de mogelijkheid om daar weerstand aan te bieden. In navolging van Hannah Arendt stelt Colet dat denken het wapen is tegen moreel analfabetisme. Om dat aan te leren is goede opvoeding belangrijk. Daar ligt ook een taak voor de samenleving. Gedachtenloosheid moet bestreden worden. Want alleen het denken kan de disharmonie in je zelf voorkomen. Bewustzijn houdt scherp, wekt mededogen, roept empathie op.
In het zevende en laatste deel worden met ontroerende voorbeelden uit de wereld van kunst en muziek de bronnen van het tegoed verkend. Om tenslotte uit te komen bij vergeving. Met de voorbeelden wordt het belang aangetoond van het aanbieden van cultuur aan kinderen. Maar juist daar wordt vaak gemakkelijk op bezuinigd. De Zachte krachten, zoals dit slotdeel heet, naar een gedicht van Henriëtte Roland Holst, lijken niet altijd genoeg op waarde geschat te worden. Dat geeft te denken voor de toekomst.
Het boek is levendig geschreven. Het is alsof je er zelf bij bent. Colet heeft de mensen over wie ze schrijft ontmoet en in de ogen gekeken. In haar beschrijvingen kruipt ze als het ware in hun huid. Daardoor leest het als een roman. De afzonderlijke hoofdstukken dan. Het is niet aan te raden alles achter elkaar te lezen. Zoveel kwaad maakt een lezer triest en somber. Maar tegelijk is het een boek waar je niet halverwege mee moet ophouden en de rest ongelezen laten, want dan geraak je niet bij het zevende deel. Wie echter alleen dat leest, hoe mooi ook, doet het boek geen recht. Want het laatste deel is pas zo mooi, omdat het staat in de context van de andere. Pas als je daar doorheen bent weet je ook dat het goede niet vanzelfsprekend is en niet gemakkelijk verkrijgbaar. Want, zoals het nawoord zegt: het blijkt steeds weer dat veel mensen vatbaar zijn voor kwaad, maar sommigen niet, en dat vreselijke dingen overal kúnnen gebeuren, maar niet overal ook daadwerkelijk gebeuren. Er lijkt dus niet veel voor nodig om onze hele aarde tot een goede plaats te maken. Maar vooralsnog lukt dat niet. Dat kunnen we zelf lezen in de krant, elke dag weer. De laatste woorden van Colet zijn daarom onontkoombaar: ‘En mijn zoektocht? Die gaat door’.

Met Colet van der Ven was er een discussieavond in de Dominicus Amsterdam. Ik maakte daarvan een verslag, dat hier is te lezen.

Recensie van een bijzondere theater voorstelling

Als een gouden wervelwind: HIJ, een monoloog van Esther van Steenis

Ruim honderd toeschouwers, klasgenoten, docenten, familie en Dominicusgangers, zitten in spannende afwachting te kijken naar het podium in de Dominicuskerk. De tafel is wat naar achteren gezet, de grote stoel staat ernaast, het groene kleed van de zondag hangt gewoon over de tafel. Het enige dat toegevoegd is, is een kleine Cd-speler en een kapstok, opzij van het podium neergezet, waaraan wat slordige jassen hangen.

Door Carla van der Heijden

Als een kleine gouden wervelwind vliegt ze vanaf het hoofdaltaar het podium op, Esther van Steenis, examen-leerling van het Cygnus Gymnasium. Ze kijkt wat uitdagend het publiek in, en begint. Een heel half uur lang zal ze aan het woord zijn. Ondertussen gaat ze zitten en staan, zet muziek aan en ook weer uit, zingt soms wat mee en drentelt op en rond het podium op en neer. Ze trekt een goudkleurige jas uit en weer aan en weer uit, hangt het even aan de kapstok en haalt het er weer af, speelt ermee en lijkt hem soms even te koesteren. Het publiek ziet het gefascineerd aan, houdt de adem in en hoort grote vragen in vogelvlucht langs komen.
Ze is in dialoog met zichzelf en vooral ook met een ander, die er niet meer is: “Stel je voor dat je gelukkig bent. En juist die ander, die niet alleen de oorzaak is van jouw geluk, maar ook de reden van jouw zijn, die ander gaat weg.” Die ander, zo verschillend van haarzelf, waardoor een inkijkje ontstaat in het personage dat Esther neerzet. Wie is zij? Het is een vrouw, dat zeker, en ze is nu alleen, dat weten we ook. Maar verder? Het is theater, het personage is ook een kapstok, onder meer om een discussie tussen geloof en wetenschap aan op te hangen. Maar waarschijnlijk geeft deze 17 jarige, die ooit als 12 jarige op hetzelfde podium stond, hiermee ook inkijkje in haar eigen ziel.
“Ga een keer mee op zondagochtend, dan zie je hoe het is. (…) Ik wilde zeggen dat ik niet dom was. Dat ik de wetenschap ook begreep. Dat ik nooit gezegd had dat Darwin onwaarheden heeft gepubliceerd en Galileo een liegende blaaskaak was. Ik wilde uitschreeuwen dat religie en wetenschap heel goed samengingen. Hem door elkaar schudden en zeggen dat hij heel veel zou leren als hij eens naar een kerk zou komen, die gemeenschap zag, die mensen! Ik wilde uitleggen dat ik tot rust kwam in de kerk. Ik wilde zeggen dat mijn geloof niet alleen met een God of een Jezus te maken had. Dat het ook voor deel samen zijn was. Je mag en kan je zorgen vergeten, want op dat moment ben je alleen even daar. Als ik er was, als ik er ben, is het geweldig.”
Het is een eenzame strijd die Esther haar personage laat voeren: “Hij had me zo aangekeken, dat ik m’n mond hield.” Uiteindelijk blijft ze alleen achter, beeldend beschrijft ze het huis, waarin alles aan hem herinnert en moet op zoek naar zichzelf: “Jezelf zijn, dat is als aan het begin van de Lente zonder jas naar buiten gaan. Dat moet je gewoon doen.” Als een wervelwind vloog ze weg. De gouden jas blijft achter.
Het publiek haalt adem en de spanning ontlaadt zich in een luid en welverdiend applaus.